Tussendoortje 5 – Sagen & legenden: de Witte Wieven

In dit tussendoortje bespreken we de favoriete sage/legende van ons land van één van ons: de Witte Wieven! We bespreken niet alleen (beknopt) de oorsprong van de folklore rondom deze mysterieuze wezens, maar er komen ook drie sagen uit het oosten van het land voorbij: één uit Drenthe, één uit Twente en één uit de Achterhoek. 

Muziek: Halloween The Pumpkin Head van Frank Schroeter.

Bij het voorbereiden van deze aflevering zijn (voor het eerst?) géén Engelstalige bronnen gebruikt. Het kan nog steeds zo zijn dat er taalfouten in mijn tekst zitten, want taal is zeg maar niet per se mijn ding — alhoewel het dat wel steeds meer is geworden de afgelopen jaren. Daarnaast willen we benadrukken dat we géén journalisten, onderzoekers of experts zijn op het gebied van volksverhalen, maar slechts amateur podcastmakers. 

Oorsprong van de folklore

Wie een beetje bekend is met de sagen en legenden van ons land, heeft waarschijnlijk al wel van de ‘witte wieven’ gehoord. Deze mysterieuze, spookachtige wezens gekleed in witte gewaden spoken rond in mistige, afgelegen gebieden zoals bossen, moerassen of heidevelden. Ze komen vaak voor in verhalen uit Drenthe, Twente en de Achterhoek, maar verschijnen ook in verhalen uit andere delen van het land. Daarin worden ze echter geen ‘witte wieven’ genoemd, maar ‘witte juffers’ of ‘witte vrouwen’. Deze figuren waren waarschijnlijk nevelslierten of mistbanken die voor iets bovennatuurlijks werden aangezien. Er wordt gedacht dat de oorsprong in het geloof hiervan zich vindt in de Germaanse tijd. Ze komen dan ook niet alleen in Nederlandse volksverhalen voor, maar ook in onder andere Duitse, Franse, Engelse, Ierse en Schotse volksverhalen.

In zijn boek ‘Witte wieven, weerwolven en waternekkers’ schrijft Abe J. van der Veen dat de folklore van de witte wieven vergelijkbaar is met die van elfen: ze wonen beiden in grafheuvels, verrichten beiden hun werkzaamheden bij nacht op het boerenland, en beiden stelen soms een mensenkind en leggen er een ‘wicht’ (wisselkind) voor in de plaats. Daarnaast zijn er ook gelijkenissen met verhalen over heksen: witte wieven kunnen ongezien binnenkomen, doordat ze zich door de nauwste kiertjes kunnen dringen. Ook gingen ze langs deuren, vragend om een ‘dakhaas’ of ‘balkhaas’ — dit zijn eufemismes voor een huiskat als gerecht/maaltijd. Wanneer de wieven een kat meekregen, regen ze het aan het braadspit en aten ze het op. Katten werden vroeger vaker in verband gebracht met heksen, maar blijkbaar dus niet alleen als huisdier.

Volgens van der Veen worden witte wieven vooral in latere versies van de volksverhalen afgeschilderd als gemene lelijke heksen. Dit is echter niet een recent fenomeen, want in 1586 beschreef de Friese historicus Cornelius Kempius de witte wieven ook al als heksen. Volgens hem gebruikten ze hun duivelskunsten om de grafheuvels waarin ze woonden op te werpen, vielen ze ’s nachts herders lastig en ontvoerden ze kraamvrouwen. Volgens auteur van der Veen paste deze beschrijving bij de strategie van de kerk destijds, om al het heidense te demoniseren. 

Ruim 70 jaar later, in 1660, gaf de Drentse dominee Picardt de witte wieven een positieve beschrijving. Hij omschreef ze niet als heksen, maar als oudtijdse priesteressen. Volgens hem zochten mensen de wieven op in hun grafheuvels voor advies. Denk hierbij aan vragen met betrekking tot genezing, hulp bij bevallingen, hulp bij het zoeken naar verloren en verborgen schatten of om de toekomst te voorspellen. Dertig jaar later, in 1691, omschreef de Nederlandse predikant en theoloog Balthasar Bekker de wieven als wetende of wijze vrouwen — wat aansluit bij de omschrijving van Picardt. Volgens Bekker refereerde het wit in de omschrijving van de wieven niet per se naar de kleur van de gedaantes, maar naar het Engelse woord ‘witty’ en Nederlandse woord ‘verwittigen’. 

De beschrijvingen van Picardt en Bekker lijken op die van de oude Germaanse priesteres völva. Ook zij was in het wit gekleed, woonde in of bij grafheuvels en deed voorspellingen. Net als de witte wieven werd zij beschuldigd van het verleiden van vreemde mannen en het offeren van katten. Alleen at zij de katten niet op, maar maakte ze handschoenen van hun huid. Volgens Picardt werden de witte wieven door het volk behandeld alsof ze iets goddelijks hadden, dus vol eerbied. Daardoor zijn ze ook te vergelijken met heidense priesteressen die het noodlot voorspelden, zoals de witte of drievoudige godin van leven en dood. Dit brengt ons weer terug naar de elfen, want de godin van de heidenen is ook te zien als de koningin van de elfen, met de Welshe naam Gwenhwyfar — wat letterlijk wit (gwen) wief (hwhyf) betekent.

Nu je een beeld hebt van de oorsprong van deze folklore, is het tijd om een aantal sagen te bespreken. In het boek ‘Verhalen van stad en streek: sagen en legenden in Nederland’ staan meerdere verhalen die met de witte wieven te maken hebben beschreven, daarvan heb ik er drie uitgekozen: een Drents, een Twents en een Achterhoeks verhaal.

Het grensgeschil in Wezup (Drenthe)

In het Drentse Wezup was er vroeger een boer, Waander Ottens, die na een landverdeling nieuwe stukken land kreeg toebedeeld. Hij was het echter niet eens met de grootte van één van zijn stukken land, dus verplaatste hij ’s nachts de veldkeien waarmee de nieuwe landgrenzen waren afgebakend. Op een gegeven moment kreeg men in de gaten dat de keien telkens werden verplaatst. Toen Waander werd gevraagd of hij hierachter zat, gaf hij de witte wieven de schuld. Het duurde niet lang voordat de wieven hiervan op de hoogte waren en ze Waander besloten te straffen. Waander werd plotseling doof, waardoor hij een nieuwe bijnaam kreeg: Dove Waander. Vervolgens kon zijn kind niet meer stoppen met krijsen, wat vooral voor de moeder een zware straf was. Waander hoorde zelf natuurlijk niks van het gekrijs, maar zag wel dat er iets niet in orde was. De buurvrouwen, die wel raad wisten, dachten dat het kind misschien behekst was. De moeder vroeg daarom een duivelbanner om advies. Hij adviseerde om de ontlasting van het kind in een pannetje te doen en dit op het vuur te zetten. Zodra het kookte zou de schuldige heks de kamer in stappen. Het was echter geen heks die de kamer instapte, maar Waander Ottens zelf!

Een tijdje later verschenen alsnog de schuldige witte wieven bij het huis van Waander. Zij gaven toe dat zij de reden waren dat het kind zo krijste, maar legden ook uit waarom: ze wilden Waanders straffen vanwege zijn valse beschuldigingen jegens hen. Omdat ze zagen dat ze met deze straf eerder anderen straften dan Waander zelf, zouden ze zijn doofheid en het krijsen van het kind laten ophouden zodra hij bekende dat hij degene was die de grensstenen had verplaatst. Middels gebarentaal werd Waander duidelijk gemaakt wat hem te doen stond, en hij bekende volmondig wat hij had gedaan. Twee dagen later kreeg hij zijn gehoor terug en stopte zijn kind met krijsen. 

De Witte Wieven in Zwiep (Gelderland)

Het bekendste verhaal over de witte wieven komt — wat mij betreft — uit de buurt van Lochem in Gelderland. Daar bevindt zich namelijk de Lochemse Berg, waar bovenop een diepe kuil ligt die bekend staat als de Witte Wievenkuil. De oorsprong van deze naam weten we dankzij de familie Postel, die meer dan honderd jaar woonden en werkten in Zwiep. Zij waren generaties lang actief als molenaars, bakkers en uitbaters van de uitspanning De Witte Wieven, een populaire plek voor toeristen. Deze sage van de witte wieven is binnen deze familie van generatie op generatie overgebracht. Het verhaal gaat als volgt (en komt letterlijk van de website van VVV Lochem):

VVV Lochem 

Witte Wieven of Kabouters? (in Lonneker, Overijssel)

Ook in Twente waren vroeger witte wieven te vinden, wederom in heuvels. Volgens de Tukkers deden de Twentse witte wieven zich ’s nachts stiekem goed aan bier en worst. Een boerenknecht, die hier van had gehoord, was nieuwsgierig en wilde dit met zijn eigen ogen zien. Hij vermomde zich daarom als een bos stro en verstopte zich in de buurt van een brouwketel. Niet veel later verschenen de wieven in een kring om de ketel. Voordat ze zich goed konden doen aan het bier, zagen ze de bos stro bewegen. Ze voelden blijkbaar meteen dat er iets niet klopte, want ze sloegen op de vlucht. Deze boerenknecht heeft nog mazzel gehad, want het had ook anders kunnen aflopen; in een ander verhaal werd een dronken boer door de wieven achtervolgd nadat hij langs hun heuvels was gegaan. Hij was in zijn dronken bui vergeten dat dit gevaarlijk was. En in weer een ander verhaal ging het wéér een stapje verder: daarin daagde een boerenknecht de wieven uit door een spit in hun heuvel te steken. Hij wist ternauwernood te ontsnappen nadat de wieven hem achtervolgden en een bijl naar hem gooiden. De sporen van de bijl zouden een lange tijd erna nog steeds in de deur te zien zijn. 

Het spit, het stiepelteken en.. sprookjes?

In de Twentse en Achterhoekse sagen over de witte wieven gaat het vaak over ‘het spit brengen’. Het is niet altijd duidelijk om wat voor spit het gaat: een haarspit (waarmee de boeren vroeger hun zeis scherpten), een werpspeer (een korte houten speer met een ijzeren punt) of een drietandige spitvork. In oudere versies gaat het vaak om een braadspit. De jongeman die in de verhalen het spit naar de wieven gooit zegt er vaak een spreuk bij: “Witte wieven wit, hier bring ik oe het spit, zie maar dat je het gebroad erbie kriegt!”. Volgens de auteurs van het boek ‘Verhalen van stad en streek’ isdit is vermoedelijk gebaseerd op de manier waarop meiden vroeger door jongens werden geplaagd. Toen de meiden klaar waren met spinnen en wilden gaan eten, gooiden de jongens een braadspit naar hen waar een dode kat (of iets anders onsmakelijks) aan geregen was. De jongens werden vervolgens achterna gezeten door de meiden, zoals de mannen in de sagen vaak door de wieven werden achtervolgd. Wellicht is hieruit ook het idee ontstaan dat witte wieven ‘dakhaas’ of ‘balkhaas’ aten. 

In veel verhalen gooien de wieven een spit of een bijl naar de jongeman die hen uitdaagde, wat vervolgens blijft steken in de stiepel. Een stiepel is een uitneembare paal tussen de dubbele deuren van bijvoorbeeld een stal. Nadat hun prooi na zo’n achtervolging veilig binnen weet te komen, zeggen ook de wieven een spreuk: “Als ik mijn schoenen eerder aan had geknoopt, dan was jij het gebraad geweest”. Volgens deze sagen vormt dit de oorsprong van het stiepelteken dat te zien is op veel oude Twentse boerderijen. Het ziet eruit als een soort zandloper of maalkruis (X). 

Tot slot is er nog een link te vinden tussen de witte wieven en sprookjes. Ofja, specifiek de sage uit het Gelderse Zwiep en sprookjes. Deze sage heeft namelijk een romantisch aspect: Albert doorstaat uit liefde voor Johanna haar vaders proef. De partnerproef en het feit dat Albert en Johanna nog lang en gelukkig leefden maakt deze sage erg sprookjesachtig. Dit is opvallend, want volgens de schrijvers van het boek ‘Verhalen van stad en streek’ hebben sagen vaak een negatief einde.

Gebruikte bronnen